Bernard Lievegoed

Bernard Lievegoed was de oprichter (1931) en geestelijk vader achter Zonnehuizen. Een bijzondere man die naast de Zonnehuizen de initiator was van vele initiatieven. Tevens was hij betrokken bij veel stichtingen, besturen en commissies. Maar er zijn drie grote initiatieven die zijn biografie markeren:

  • De oprichting van het Zonnehuis als heilpedagogisch instituut in 1931;

  • De oprichting van het Nederlands Pedagogisch Instituut voor het Bedrijfsleven [ NPI] met betrekking tot organisatie-ontwikkelingswerk in 1954;

  • De oprichting van de Vrije Hogeschool [VH] voor opleiding, onderzoek en studievaardigheid – in de eerste plaats in de vorm van een propedeutisch jaar, in 1971.

Bij dit alles was hij gericht op ontwikkeling, met liefde voor de jonge mens en met de intentie de antroposofie cultuurfactor te laten worden.

Al vroeg blijkt de kracht van zijn persoonlijkheid uit zijn besluitvaardigheid en krachtige handtekening. Maar ook van jongs af aan wordt zijn kwetsbaarheid zichtbaar.

Hij had een bijzondere intuïtie voor wat “aan de tijd” was. Maar om zijn initiatieven te kunnen verwerkelijken was hij afhankelijk van mensen die hem onvoorwaardelijk steunden in wat hij zag, dat tot stand gebracht moest worden.

In de eerste plaats moet zijn vrouw, “dokter Schatborn (Zoals zij in de Zonnehuizen altijd heette)” genoemd worden, die hem de stabiliteit in zijn leven gaf waarop hij zijn werk kon doen. Met nooit aflatende trouw heeft ze hem gesteund, ook bij zijn latere initiatieven. Zij heeft de continuïteit gewaarborgd van wat de bron van zijn ervaring was, namelijk de heilpedagogie.

Wat het NPI betreft vormde zich een kring van medewerkers die, ieder met diens eigen inbreng, zowel de praktijk als de verdiepende studie hielpen ontwikkelen.

Maar ook de Vrije Hogeschool had niet kunnen ontstaan zonder de loyale steun van onder andere het echtpaar Déking Dura, waarvoor hij diepe dankbaarheid voelde.

Zijn jeugd

Familie Lievegoed in Ned. Indië. Ca. 1910. Midden voor: Bernard.

Bernard Lievegoed werd in 1905 geboren in Medan op Sumatra. Zijn vader was journalist, eerst op Sumatra, later op Java. Zijn moeder was onderwijzeres. Zij begon in 1900 bij de invoering van de leerplicht een eerste klas, waarin zij  kinderen van zes tot veertien jaar  bijeen kreeg! Daar waren jongens bij die al jaren als hulpje bij hun vader in de bakkerij of slagerij werkten. Dat was dus geen eenvoudige taak, maar zij was een kordate vrouw. In 1903 ging zij als bruid naar “Indië”. Bernard had moeite met haar kordate kant, maar waardeerde haar spirituele zoeken. Met zijn vader had hij een fijnzinnige band.

Wanneer ik zijn jeugd overzie wil ik vier belangrijke aspecten naar voren halen:

  • Op tweejarige leeftijd kreeg hij acute cholera en was daarna halfzijdig verlamd. Pas op zijn vierde jaar leerde hij opnieuw te lopen. Wanneer men beseft wat het leren lopen in een kinderleven betekent, kan men zien dat dit tweemaal moeten leren lopen een enorme wilsscholing voor hem geweest is.

  • Bernard was een dromend, open kind, op wie de tropische natuur een diepe invloed heeft gehad. Deze leverde hem – ook naar eigen zeggen – rijke levenskrachten op. Die leken later niet zozeer in zijn gezondheid als wel in de levendigheid van zijn denken door te werken.

  • Op Sumatra begon achter een slootje aan het eind van de tuin, het oerwoud. Hij zag er apen in de bomen en hoorde `s nachts alle wonderlijke geluiden die uit zo’n oerwoud opstijgen. Dat voedde zijn fantasie. Wat de natuur verder voor kans op avontuur opleverde, staat beschreven in het boekje: “Het oog van de naald”. Wij als kinderen konden ons vader niet op krokodillenjacht voorstellen, hoewel er in ons huis nog veel aanwezig was dat aan de “Indische” tijd herinnerde, zoals wajangpoppen en – inderdaad – een krokodillenhuid!

  • Al jong tekende zich ook het technisch interesse van Bernard af. Op zijn vijftiende reed hij al zijn vaders auto in de bergen en hij hield zijn hele leven een voorliefde voor auto’s, voor technische snufjes en apparaten. Hij kon heel boos worden als je technisch dom handelde. Zijn zonen moesten hem helpen bij allerlei klussen, waarbij hij intensief meekeek, meedacht en meebewoog. Maar dat betekende niet, dat hij niet zelf ook veel repareerde. Zo zag ik hem nog als vijfentachtig jarige op zijn knieën aan de motor van zijn boot sleutelen

Zijn jeugd had een kosmopolitisch karakter; het maakte hem tot wereldburger. Hij leerde het verschil kennen tussen het leven in “Indië” en in “Holland”.

Zo verbleef hij bijvoorbeeld tussen zijn tiende en twaalfde jaar in Rotterdam. Op de terugweg moest de boot via het Pannama-kanaal varen, omdat het Suezkanaal ontoegankelijk was. Het was 1917. Bij een bezoek aan Washington nam zijn vader, de journalist, hem mee naar het Amerikaanse Congres, waar hij de oorlogs-verklaring aan Duitsland meemaakte. Overigens vond hij de opspattende inktpot interessanter dan wat de spreker, die steeds met zijn vuist op tafel sloeg, vertelde. (In het archief bevindt zich een schoolschriftje met een uitgebreid verslag van deze reis.) Zo maakte hij via zijn vader, maar ook via de culturele verschillen tussen zijn HBS klasgenoten, veel mee wat de internationale politiek en de diversiteit van levensvormen in die tijd kenmerkte.

Met 17 jaar ging hij zelfstandig naar Den Haag en deed daar in 1918 eindexamen. Daarna besloot hij om niet naar Delft te gaan zoals hij eerst van plan was, maar om medicijnen te gaan studeren in Groningen. In een brief aan zijn vader prees hij deze omslag in lyrische bewoordingen aan.

In Groningen had hij een kleurrijk studentenleven, waarover hij graag vertelde. Op lange autoritten tijdens onze vakanties zong hij voluit de oude studentenliederen.Dat hij ook nog hard studeerde en wetenschappelijk onderzoek deed, kwam voor ons niet aan de orde. De laatste twee jaar tot zijn artsexamen, speelden zich in Amsterdam af.

Ontmoeting met de antroposofie

Bernard Lievegoed was éénentwintig jaar toen hij de antroposofie ontmoette. Op een congres in Den Haag waren vele “groten” van de medische en pedagogische beweging aanwezig. Het was 1926, een jaar na Rudolf Steiners overlijden. Door de verhalen van de mensen die hem gekend hadden, beleefde Bernard wie Rudolf Steiner geweest was. Hij noemde hem zijn eigenlijke leermeester.

Na zijn afstuderen en militaire dienst, vond in 1930 een belangrijke gebeurtenis plaats, een keerpunt in Bernards leven. Dat was het kamp “De Stakenberg”, een grootschalige internationale ontmoeting vanuit de antroposofie met uiteindelijk twaalfhonderd deelnemers.

Bernard, met zijn vijfentwintig jaar, kreeg de organisatie van dit enorme kampeerexperiment toegewezen en Nel Schatborn, nog medisch studente, werd kampcommandant. Ook Truus Hinse, verloofde van Bernard, was aanwezig; een samenkomst van drie mensen die innig met elkaars lot verweven zouden zijn. Tijdens dit kamp neemt Bernard het besluit zich met de heilpedagogie te verbinden.

Hij bezoekt de “Lauenstein” in Duitsland, de Kliniek met “Sonnenhof” als dependance in Arlesheim [Zwitserland] en heeft het gevoel “eindelijk thuis” te zijn. Hij is diep onder de indruk van de stemming, de aanpak en de medische verzorging van de kinderen.

Het Zonnehuis

Op 19 september 1931 vindt de opening van het Zonnehuis te Bosch en Duin plaats, met zes kinderen. Een jaar later, op 22 november ’32, stuurt Bernard een telegram naar het hoofd van de medische beweging, Ita Wegman ,met de tekst: ”Habe neues Haus gekauft” en begin ’33 wordt dit huis Veldheim, betrokken.

De eerste jaren in de heilpedagogie kenmerken zich door een grote intimiteit en intensiteit van werken. Geld was er niet, maar ook medewerkers waren schaars die wisten wat de antroposofische heipedagogie inhield en al wat ervaring hadden. Er werd heel direct overleg gepleegd met Ita Wegman over spirituele, maar ook uiterst praktische zaken. Zij was als een moeder van de beginnende internationale heilpedagogische beweging. Zo gaf zij ook haar warme steun aan het initiatief in Holland.

Voor Bernard begint het werk in Bosch en Duin met de diepste confrontatie van zijn leven. Hem treft het grote verdriet dat Truus, waarmee hij nog geen jaar getrouwd is, na de geboorte van hun zoon, sterft. Zij was pas 23 jaar oud, hij 27 jaar. Terwijl hij innerlijk een diepe wanhoop beleeft, moet het werk opgebouwd worden. Uiterlijk verduistert Europa. Hij zegt dan: ”Het is mijn enige doel het werk van Rudolf Steiner in de wereld te stellen. Jonge mensen moeten geestelijk voedsel vinden tegen het nationaalsocialisme” en hij wil zich ervoor inzetten dat het Zonnehuis uitstraling kan hebben in het culturele leven.

In 1934 komt Nel Schatborn naar het Zonnehuis en een jaar later vindt het huwelijk tussen beiden plaats.

Daarna volgen de intensieve jaren van steeds verder verdiepende heilpedagogie, van medisch werk en voordrachten in den lande, van zijn promotie en de beproevingen van de Tweede Wereldoorlog. Direct hierna sterft een van zijn kinderen, een verdriet dat hem opent voor hele nieuwe vragen. Die komen hem uit het bedrijfsleven tegemoet en bereiden zijn professoraten in Rotterdam en Enschede en de oprichting van het NPI voor.

Hij spreekt hierover als: ”Tot mijn verbazing werd de volgende vraag aan mij gesteld…….”

Een eerste lezing voor de Maatschappij voor Nijverheid en Handel  in 1948 heeft verstrekkende gevolgen. Er komen vragen uit het bedrijfsleven en het onderwijs met een accent op opleiding en scholing. In 1953 benoemt de Hogeschool Rotterdam [nu Erasmus Universiteit] hem tot bijzonder hoogleraar sociale pedagogiek.

Om een voedingsbodem vanuit de praktijk te hebben, richt hij in 1954 het NPI (Nederlands Pedagogisch Instituut voor het Bedrijfsleven) op. Het was een geheel nieuw initiatief binnen de Nederlandse samenleving.

Hij vindt medewerkers, het instituut krijgt een grote opdracht van het Departement van Economische Zaken om de toenmalige ambachtsscholen om te vormen tot drie- en vierjarige LTS, kortom: alles lijkt klaar te liggen, zodat het werk mogelijk wordt.

Op zaterdagochtenden worden de praktijkervaringen van de medewerkers onderling uitgewisseld. Bernard Lievegoed kan dan heel goed luisteren waar kiemen liggen voor nieuwe ontwikkelingen.

Organisaties worden gezien als levende organismen, die ontwikkelingsfasen doorlopen. Het werk wordt vruchtbaar in advieswerk en organisatie-ontwikkeling, er worden cursussen gegeven voor managers en bazen, het ging om de mens in de organisatie. Lievegoed spreekt dan over het “geestkapitaal” van de bedrijven, dat even belangrijk is als de economische factor en het productieproces.

In 1963 stelt minister Cals hem – tot zijn verbazing!- de vraag om de faculteit maatschappijwetenschappen in te richten aan de nieuwe Technische Hogeschool Twente. (Thans Universiteit Twente’

Hij krijgt de kans nieuwe initiatieven te nemen, zoals een nieuwe afstudeerrichting [bedrijfskundig ingenieur] en een propedeutisch jaar. Een dergelijk jaar werd zijn ideaal op grond van zijn ervaringen in Rotterdam als studentenpsychiater. Hij merkte daar, dat veel zogenaamde psychiatrische problematiek in feite berustte op studieproblemen zoals verkeerde studiekeuze, tekort aan studietechnieken, afhaken en vereenzaming. Met een propedeutisch jaar zou een brede oriëntatie op studiekeuze en studeren, mogelijk zijn. Het jaar kwam er wel, maar het bleek ook moeilijk het geheel in te richten zoals hem voor ogen stond.

Hij hield het ideaal van een propedeutisch jaar vast en verwezenlijkte dit met de stichting van de Vrije Hogeschool in 1971 (Tijdelijk onderdeel van Bernard Lievegoed University, maar na de dramatische brand van de villa op het terrein van Antropia bij station Driebergen-Zeist weer bekend als de Vrije Hogeschool). Hij wilde jonge mensen “reisbagage” meegeven met voldoende studie-oriëntatie en een rijke culturele horizon. Ook voor studenten die tijdens hun studie in moeilijkheden kwamen, werden cursussen ingericht.

Tot Slot:

Lievegoed was een vernieuwer op vele gebieden. Hij had een bijzondere intuïtie voor wat aan de tijd was; vandaar dat zijn initiatieven ook maatschappelijk draagvlak kregen.

Hij heeft veel persoonlijk verdriet doorgemaakt. Maar hij heeft ook warme dankbaarheid gevoeld voor wie hem gesteund hebben in wat hij voelde, dat tot stand gebracht moest worden.

In de eerste plaats wil ik zijn vrouw, mijn moeder, noemen, die zijn heilpedagogisch initiatief heeft voortgezet en hem in alles gesteund heeft. Dan de medewerkers van het NPI en van de VH, waarbij ik in het laatste geval de heer en mevrouw Déking Dura  en professor Zwart wil noemen.

Naast dit alles was Lievegoed een vader die zijn kinderen au sérieux nam, hen liet delen in datgene waarmee hij bezig was en zich verheugde over iedere stap die zij in hun eigen ontwikkeling zetten.

De laatste 25 jaar van zijn leven was hij in het bezit van een caravan in Friesland. Hij genoot van de natuur, van de zonsondergang boven het water, van de wijde luchten en zijn boot (Achtergrondfoto).

De beheerder van het caravanpark zei eens tegen mij: ”Die man kan met iedereen opschieten, met de hoge heren en ook met ons soort lui.” Toen ik dit aan vader vertelde zei hij:” Ja, je kan van iedereen iets leren, iets waar de ander goed in is…. daar kijk ik naar, dat interesseert me.”

Als we tot slot kijken  wat wij van hèm kunnen leren, dan zou ik dit als volgt willen formuleren, namelijk: dat geestkracht en warm enthousiasme levenskiemen scheppen voor de nabije en ook verre toekomst.

Kortom: hij was een bijzonder mens die velen geïnspireerd heeft.

Christie Amons-Lievegoed.